De dochter van den kastelein 'k Had al mijn dubbeltjes verdronken- toen heb ik met den waard geklonken. ---------------------------------------------------- Ik zei: „Uw drank was godendrank, „ik weet u voor mijn leven dank. „'k Heb, bij de geestkracht van uw vocht, „zoo menig lyrisch vers gewrocht, „terwijl mijn slijmvlies aangenaam „kromp door uw goeden nectar saam, „terwijl mijn hoofd in vlampracht stond „en 't water afliep bij mijn mond. „Ik zweefd'op vleugels door uw glas, „ik wist soms niet waar of ik was. „Maar altijd, als ik weer ontwaak, „zoek ik uw zeer vertrouwde zaak, „een koffijhuis, zo goed als goud, „waar men niet van versnijden houdt, „waar niemand ongetroost nog kwam: „een lust, een glorie voor Schiedam. „Doch luister waard, en wees mij goed, „geprangd is heden mijn gemoed, „'k ben door mijn gansche erfdeel heen „en suikertantes heb ik geen. „'k zeg u vaarwel met displezier, „dit is mijn laatste borrel hier." ---------------------------------------------------- Ik wilde drinken, maar hij nam mijn hand en toen ik opkeek kwam een groote traan vol gouden schijns in 't oog des goeden kasteleins. „Vriend, klonk het uit zijn rood gezicht, „ik voel mij zelf aan U verplicht. „'k Dank aan de droogte van uw keel „mijn eigen welvaart voor een deel. „Wat schenk ik u daarvoor weerom? „Zoudt gij vertrekken? 't Is te krom .." Zijn blik ging langs de tapkast heen. Daar stond een maagd, genaamd Marleen: zijn dochter vele jaren wees, gezond en blozend, goed in 't vleesch. Hij wenkte haar, zij kwam gezwind, als ouwerwetsch, gehoorzaam kind. Hij heeft haar hand toen vergenoegd met die van mij ineengevoegd en gaf zijn zegen stralend blij. En wat deed ik? En wat deed zij? Wij keken in elkanders oog, het vuur der liefde sloeg al hoog. Wij vielen aan elkanders borst met een nog niet gekende dorst. ---------------------------------------------------- Ik laaf vanaf dien schoonen stond zoowel mijn hart als mijnen mond. 'k Sta in de tapkast naast Marleen, schenk borrels in zoo knap als geen, drink zelf zooveel als ik maar mag en zonder zorg om het gelag. En is de laatste drinkvaer heen dan slaap ik zacht bij mijn Marleen. Ik heb mijn borrel, ik bemin en schoonpapa heeft het gewin,- de duiten van de kastelein, die later mijne duiten zijn. ---------------------------------------------------- Hebt gij uw dubbeltjes verdronken, dan spoedig met den waard geklonken! Geen cent zal u in 't eind berouwen als gij zijn dochter nog kunt trouwen. Pirouet Uit "Rijnbende", 1932. Meer informatie over Rynbende, blijmoedig maandblad van destilleerderij Rynbende vindt U hier: http://www.rynbende.com/ Bron: De dorstige dichter, omvattende een bescheiden verzameling gedichten en liederen uit nabij en ver verleden, handelende over den drank en zijn schenkplaats, over den dorstige en over de dorst vergaard door Han G. Hoekstra. Uitgeverij Bigot & Van Rossum N.V. Amsterdam 1939 |