De nieuwe drankwet Langzaam gaat ons ras verslappen, Holland heeft al lang gekraakt; Daarom word er op het tappen Gauw een strenge wet gemaakt. Als we dan geen drop meer drinken Is het Vaderland gered. Laat ons daarom stevig klinken Op die nieuwe proppieswet. In Den Haag woont de Minister, Die de man is van den dag. Hij bedenkt er en beslist er Hoeveel iemand drinken mag. Laat ons zijne wetten lezen, Wetten vol verdoemenis. Dronken mag men niet meer wezen, Zelfs niet als 't van liefde is. Opgeheven tapperijen Richt men in tot societeit. Daar zijn grote slemppartijen Met geen enk'le wet in strijd. Daar kan men dan lekker peeren, Tot men onder tafel glijdt, De politie mag men weren, Want het is een societeit. Is de kastelein gestorven, Komt zijn vrouw in narigheid; Heel het zaakje is bedorven: De vergunning is ze kwijt. Want de wet dwingt 'r tot trouwen, Zelfs al is ze tachtig jaar; Voor zoo'n uitgedroogde ouwe Staan zoo gauw geen mannen klaar. Vrouwvolk mag niet meer bedienen. Wee den armen kastelein Zoo zijn lieve kelnerienen Niet zijn eigen dochters zijn. Zonder frissche jonge meiden, Is zijn zaak geen steek meer waard. Hij moet van zijn vrouw gaan scheiden Als ze hem slechts jongens baart. Ook verbiedt de wet gordijnen, En beboet de kastelein Als zijn glazen vettig schijnen, Of door mist beslagen zijn. Maar daar is geen middel tegen, 't Staat niet in de wet vermeld. Daarom worden van rijkswege Glazenwasschers aangesteld. Voor die schitterende glazen Zit men zoo, dat elk je ziet. En de arme stakkers razen Als ze zien hoe je geniet. Iemand met een goed geweten Gaat dus, in zoo'n kooi-café, Achter parapluien eten, Heel de buurt eet anders mee. Vroeger dronk je voor een duppie Of een stuiver van dat vocht. Tegenwoordig wordt je druppie Enkel maar per kruik verkocht. In zoo'n kruik gaan dertig proppies; Sla die maar eens door je keel. Door die kruiken met die doppies, Drink je dertigmaal zooveel. Gaat men een café verbouwen, Dwingt de wet de kastelein Dat zijn zaken, na 't bouwen, Voor een tiende kleiner zijn. Als hij dus zoo'n karreweitje Bijgeval een paar maal dee, Dan verdween zijn tapperijtje En hij tapte op de plee. J. H. Speenhoff. 1869-1945 Uit:
De dorstige dichter omvattend een bescheiden verzameling gedichten en liederen uit nabij en ver verleden , handelende over den drank en zijn schenkplaats , over den dorstige en over de dorst v e r g a a r d door HAN. G. HOEKSTRA uitgegeven door: Bigot & van Rossum n.v. - Amsterdam 1939 |