Drinkliedeken Het zat een oud manneken van tachentig jaren In 't hoeckjen van den haert met een lijf vol Flerezijn. Den Doctor die raden hem, wilde hy welvaren, Hij souden hem toch wachten van de Rinsche wijn. O Rinsche wijn, Gij maeckt geen Flerezijn; Ich moet zey dat oud manneken, Nog drincken eens een kanneken, Ick moet, zey dat oud manneken, "Nog eensjes vrolijck zijn. Dat manneken dat zeyde, 'k sal de wijn niet sparen, Al sou ick daerom lijden nog soo grooten pijn, Den doctor daer weer tegen met tieren en met baren, Soo wil ick niet langer u lieden doctor zijn. O Rinsche wijn, enz. Dat manneken zey weer, al soud ick qualijck varen, Ich drinck dog te garen een teugsken Rinschen wijn. Den doctor daer tegen, hy sit dan op de blaren, Die zijn g.. verbranden wil, 'k hou 'em voor fenijn. O Rinsche wijn, enz. 't Manneke liet schencken een teugsken van de klaren, En bracht het aen mijn Heer den grooten Medicijn; Terwyle dat men zong, en speelde op de snaren, Een Liedeken ter eeren van de Rinschen wijn, O Rinsche wijn, enz. 't Is van zijn leven niet geschied, Den doctor en laet het drincken niet. Trarirum, trararum, Een glas gelijck onse groote klock, Een fluyt gelijck eenen arem. Prince Gy Princen en Princessen, oud en jong van jaren, En wilt dog niet agten mijn heer den Medicijn: Hy drinckt'er wel selven een teugsken van de klare, En is gelijck een hout so stijf van 't Flerezijn, O Rinsche wijn, De Rinsche wijn is veel te goed. Waerom sou sy bederven het bloed? Trarirum, trararum, Een glas gelijck een Olyphant Dat lap ick in mijn darum. flerezijn = jicht J. Engels. 17e eeuw Bron: De dorstige dichter, omvattende een bescheiden verzameling gedichten en liederen uit nabij en ver verleden, handelende over den drank en zijn schenkplaats, over den dorstige en over de dorst vergaard door Han G. Hoekstra. Uitgeverij Bigot & Van Rossum N.V. Amsterdam 1939 |