Drinklied (in een kring van jongelingen) Onder vriendendak gezeten, Bij een beker oude wijn, Mag de vreugde gastvrouw heeten En de zorg vergeten zijn; In toasten en zangen, Herhaald en vervangen, Geve 't harte zich lucht! De dweper moog' klagen... In d' opgang der dagen Is 't leven genucht! Alles bloeit voor 's jonglings schreden; Muzen dalen op zijn stem; 't Lot vervult zijn stoutste beden, Heel de wereld hoort aan hem! De eerste beker, dien wij drinken Komt der schoonste meisjes toe, Wie hier niet op meê wil klinken Is de blauwe schenen moê! De lonkjes-de lachjes De kusjes en de achjes Zijn hemelgeluid, En 't zaligst te prijzen Wie 't eerste kan wijzen z'n bloeijende bruid! Alle lieven, bruine blonde, Trouw en hulde; vreugde en min! Leeg de beker in het ronde En geen droppel blijve er in! Holland heeft ons opgevoedsterd, Haar behoort het tweede glas! Schaam' zich wie geen liefde koestert Voor dat goddelijk moeras! De vaad'ren de helden op Nieuwpoortse velden, op Chattamse ree,- Wie nu hun gelijken En vallend niet wijken, Wij drinken ze meê! Rust hun assche! roem hun namen! Eer en tranen op hun graf! En wie Hollands val beramen, antwoord - als hun moed ze gaf! Immer woonden bij onze ouden Orde, vrijheid, volksgeluk. Wie geen kelk ze waard zou houden, Hij verdient het slavenjuk! Waar ze armen ons vragen, Het leven te wagen, Is heilige pligt! Wie harer zich wijden, Wordt wellust het strijden, Het sterven zo ligt! Leve, leve lang de Koning, Die daar mint, beschermt en kweekt! Liefde wordt zijns zorgs belooning Daar zijn volk hem zalig spreekt! Eenmaal nog het glas geheven! Vriendschap eist den laatsten dronk, Ach! hoe droevig ware 't leven Zoo haar star niet voor ons blonk! Op nieuw dan de handen, Als heilige panden Gelegd in elkaar; De proeftijd zal komen - De zaligste droomen Bevinde hij waar! Wat wij in de jeugd eens waren, Zullen wij in de grijsheid zijn! Vriendschap sterkt door tal van jaren, Als des gullen gastheers wijn! E.J. Potgieter 1808 - 1875 |