Een dronkaard (Op gegeven eindrijmen) Hij is een almansdweil: een zoeker van de . . . dood; Een volle maan bij dag; bij kan en glazen . . . groot; Een straat-komeet; en held, die nooit de moed laat . . . zakken; Een levend wijnvat, zwaar beladen zonder . . . pakken; Een handlaar op Schiedam; een wandlaar zonder . . . doel; Steeds dorstig als een eend, voor al wat droog is . . . koel; Een snoek bij tijd en wijl,die in de wijn wil. . . leven; Bejaard een schuddebol, wiens stramme leden . . . beven; Zijn hemel is de kroeg, een lege fles zijn . . . Hel; In alles even traag, schijnt hij in alles . . . snel Een priktol voor de jeugd; karbonkels zijn zijne ogen; En schoon hij kletst in 't sop, nog vreest hij voor 't verdrogen; Een steen des aanstoots voor arbeidzaamheid en . . . vlijt; Een koning, die zijn kracht aan loutre bessen . . . wijdt; Een ridder met kortjan, beroemd in 't bekken . . . snijden; Die meest zichzelven straft, door andren te. . . kastijden; Een zeug in mensenschijn, maar na zijn dood min . . . goed; Een wentelaar in slijk, besproeid met Bacchus . . . bloed; Een kreuple danser bij het klinken van de . . . snaren; Die in de kroeg logeert, om eigen haard te . . . sparen; Een waggelende paal in kaats- en kollef . . . baan; Een steeds laverend schip, nooit vrezend voor vergaan; Een dier, dat zich in 't vuur, wat tijd of smart moog' . . . leren, Een salamander waant, maar eindlijk zal . . . verteren. V. Loosjes 1786 - 1827 Bron: De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten samengesteld door Gerrit Komrij Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam 1996 |