Duizenden glazen gingen door mijn handen Wie schoten nooit de ogen vol tranen, als hij 's avonds in alle eenzaamheid de kroeg verliet, zich ergerend aan een nieuwe dag die grijnzend in 't ochtendgloren vanuit de groene bomen loerde. Snikkend heb ik op zomerochtenden volgegoten aan de gracht gestaan. Wie heeft er nooit een vrouw versierd waarvoor hij zich eigenlijk schaamde, Misselijk ben ik 's morgens het huis uitgeslopen, leeggezogen, waar nog zo'n jonge vrouw tussen gore lakens lag. Maar altijd weer dreef mij een onbekende kracht in d'armen van een zond'ge nacht, ...En zo ging dag na dag tenslotte jaar na jaar voorbij... Daarom, o Heer, ontferm U over mij. Nico Kiekebelt Bron: BZZLLETIN nr. 53 6e jaargang, februari 1978 |