|
EEN
MAN EN EEN VROUW
Zij hadden de tafel al vijftig jaar
niet meer afgeruimd, een man en een vrouw,
en bleven levenslang samen,
omringd door eierdopjes, koffiekopjes,
portretten van oude beminden
wier namen zij vergeten waren,
Zij spelden al vijftig jaar, dag in dag uit,
de krant van dezelfde dag,
een man en een vrouw,
om de wereld uiteindelijk stil te doen staan:
jong en fleurig
om een ijzersterke as.
Maar op de tafel werd alles oud.
Zelfs hun messen en hun vorken.
Alleen zij niet, die man en die vrouw.
Geen twee woonden intiemer samen
dan die twee, stikkend in hun rommel,
twistend om de laatste lucht.
Zo werden zij ten slotte gevonden:
bleek, jong, met wijd open monden,
nog hevig snakkend naar elkaar.
Luuk Gruwez (1953)
Uit: Vuile manieren, gedichten
Amsterdam, Antwerpen 1995
|