Een rijk van dwang en duurt niet lang Als de most, te nau bedwongen, Leyt en worstelt, leyt en sucht, Sonder adem, sonder lucht, Siet, dan doet hy vreemde sprongen; Siet, dan rieckt de gansche vloer Nae de dampen van de moer: Alle banden, alle duygen, Die het vry, het edel nat Hielden in het enge vat, Moeten wijcken, moeten buygen Voor de krachten van den wijn, Hoe geweldigh datse zijn. Als een Koningh vrye lieden, Op een ongewonen voet, Uyt een trotsen overmoet, Al te vinnigh wil gebieden; Daer en is geen twijffel aen, Of't en moet 'er qualick gaen. Strenge Prinssen, harde Vorsten, Die met al te nauwen bant Drucken op het gansche lant, Doen het al in stucken borsten; Want een rijck van enckel dwangh Duert gemeenlijck niet te langh. Jacob Cats. 1577-1660 Uit: Spiegel van de Nederlandse Poëzie van de Middeleeuwen tot en met de Tachtigers Samengesteld door dr. Victor E. van Vriesland. Meulenhoff. Amsterdam. Vierde editie 1986 |