Erich
Wichman
Een late drinkebroer, maar een vervoerde
die de facetten van 't geleende glas,
het donker rood dat loom de schaal beroerde
in 't licht hield of zijn eigen ziel daar was.
Hij had dien
gloed lief en de diepe kleuren,
de warme adem
van den zuidergrond:
de oude wijnen
liet hij langzaam geuren
voor de
ontbering van zijn smalle mond.
En schold, en
schold - het glas viel op den vloer aan
scherven -
dit land, zijn wanhoop, de versufte burgerij,
zich-zelf, zijn zonden, en de schoonheid die wij derven,
de dijken en de koeien en de al te vette klei.
Soms, als de
avond
licht werd, bleef hij staren
in een verzilverd watergat van Amsterdam,
floot Duitse liedren, dronk aandachtig klare
alsof zijn leven eindlijk simpelheid bekwam.
En vocht weer
voort in geestdrift en ellende
en viel in 't harnas - toen wel veel te laf
ons glas stond tegen 't glas der slome blende -
op Oudjaarsavond, kort na twaalven, in zijn graf.
Jan Engelman. 1900 - 1972
Bron: Dichters over dichters.
Samengesteld door Robert-Henk Zuidinga.
Sijthoff/Amsterdam 1986
|