Er was mijn moeder die vlees braadde voor een mevrouw verderop omdat die mevrouw niet tegen braadlucht kon Er was het naast mijn moeder in de keuken staan. Ze prikte in het vlees en ze keek naar de pan. We zeiden niets en ik keek naar het vlees, door het raam en ook een beetje naar mijn moeder. Niet te veel, ze mocht het niet merken Er was een vraag die ik haar graag wilde stellen. Er was het wachten op hét moment. Als ze net het vlees omdraait bijvoorbeeld. Dan zeg ik heel snel wat ik zeggen wil, hoop dat ze het niet merkt, toch hoort en dat ze dan per ongeluk antwoord geeft. Er was mijn moeder die het vlees omdraaide. 'Mama, ziet God mij altijd?' Mijn moeder bleef maar naar de pan kijken. 'Dacht je dat?' zei ze tegen de pan. Dacht je dat hij niets beters te doen heeft dan naar jou te kijken?' Tjitske Jansen 1971 Uit: Koerikoeloem Uitgeverij Podium 2007 |