Galgenmaal
Een kraai wiekt door de lucht.
Zon zakt bloedrood tussen bloemkoolwolken.
Avond valt. Mijn maag rommelt
als een doodstrom; ik kokhals.
Dat geklop daarbuiten komt niet
van een specht: een gespierde timmerman
bouwt een schavot voor mij. Een boze kok
slijpt een valmes de breedte van mijn hals.
Rodekool: mijn purperen doodvonnis.
Mijn blauwte. Mijn leven rolt zich als een film
voor mijn ogen af: ijs en hamburgers,
kroket, ketchup en friet. Maar dit!
De doodstraf wacht. Ik ben dapper.
Straks komt de gevangenisaalmoezenier.
Ik ben niet te bekeren. Hij mag mijn rodekool.
Of de cipier. Vaarwel, vanuit mijn dodencel.
Joris Denoo. Turnhout 1953
|