Het gebed
de grootouders Drie maal per dag, naar vaste wetten, nemen zij de eigen plaatsen in, en gaan zich rond de tafel zetten; van haat eendrachtig: het gezin. De vader heeft het mes geslepen, de kinderen wachten, wit en stil. De moeder houdt haar bord omgrepen, alsof zij het vergruizelen wil. Een grauw: dan vouwen zij de handen, de disgenoten in het huis: van tafelrand tot tafelranden geschikt tot een onzichtbaar kruis. Ida Gerhardt. (1905-1997) Uit: Verzamelde gedichten, 1985. |