Gelijk uit marsepein Gelijk uit marsepein gesneên, lag 't zwijn gekeeld, en 't bloed werd dik, als moer op wijn. Zijn amoureus geknor, zijn zotte lust, 't was al, gelijk een strovuur, uitgeblust. Met stijve staart, eens draaiend dolgezind, en d' oren als gestreken voor de wind; de wimpers over d' ogen weggeslonken, zo scheen het in een diepe slaap verzonken. Gelijk een kind, geborsteld en gewassen, verwekte 't zwijn een algemeen verrassen,- want iedereen zag olijk naar het beest, en smakte met voldaan gevoel om 't meest. Besluit: Maar Sint Antonius voeld' in zijn oog een traan, om 't zieltje dat ten hemel vloog. Adolf Herckenrath 1879 - 1958 Uit: Spiegel van de Nederlandse Poëzie. Dichters van de twintigste eeuw. Samengesteld door Hans Warren. Meulenhoff 1979 Bron: Gedichten, De Sikkel, Antwerpen, 1956 |