Goddelijke knol
Was het
van de IJzer of de Schelde?
Hij moet gelopen zijn met spreekbaar Vlaams
Een ransel Frans, een dief onder de oksels.
Hij likte
vredig zijn vrouw uit het zand
Dronk de droogte weg en liet zorgzaam
Met zijn kloten spelen, een oorlog voorbij.
Zo
gebeurde decennia later het wonder
De grootvader schilde en sneed de aardappel
In schijven en spleet ze tot vreemde
stengels
Die hij droogde, met zout bepoederde in
een
Oord ver van 's
Gravenstenen. Op het hout
Gestookte fornuis stond de bruine pan.
Het
ossevet werd gepookt tot temperaturen
Die hem tot in zijn bierglas deden zweten.
Angelus, sisten de frieten spattend in
het
Scheermes
van de tijd, terwijl de jongen
Iedere vrijdag de longen uit zijn magere
Lijf fietste om het kokhalzen te mijden
Dat
katholieke vis hem wekelijks bood.
Gruwelijke god, wat waren zijn beentjes klein
En de honger groot op de dagen dat de
borden
Goudgeel
dampten, zout als een elixer werd
Toegevoegd en de goddelijke knol krokant het
Melkgebit raakte. Tanden genoegzaam kauwden
In een
zee van weldadig speeksel, de huisduif
Vanaf zijn schouder loerde, hij zijn pet op
het
Kale hoofd verschoof en
zag dat het goed was.
Hans van de Waarsenburg 1943 - 2015
uit: Zuidwal.
Meulenhoff 1995
|