De graftombe van Anacreon Stilte en mysterie, duister Dat de glooiingen bedekt, Teder maanlicht, zilverluister Die langs wolkgevaarten lekt... Daar kan men een graf ontwaren Met een lier; zij sluimert zacht, Maar soms kan haar dode snaren Plots een huivering doorvaren, Als een luie, lieve klacht. Kijk, die drinkbeker, die bloemen En dat duifje op de lier: Zo liet hij zich zanger noemen, Op een grafsteen van porfier - Niemand kon de driften roemen, Vrienden, als de dode hier! Zie hem naar zijn spiegel bukken: 'Ook al ben ik oud en grauw, Laten wij het leven plukken, Want het gaat, helaas, zo gauw!' Luister, hij begint te zingen, Hij kijkt ernstig, bijna bars, Maar hij kan zich niet bedwingen: Hij prijst Venus, en niet Mars, En gehoorzaamt op die wijze De natuur - hij delgt zijn schult. In een reidans rond de wijze, Die verliefd de glazen vult, Dansen meisjes - nog maar even, Gierig immers is de tijd... Door de Gratiën omgeven, Door de Muzen begeleid Toog hij naar zijn graf; zij strooiden Er de rozen overheen Die de wilde lokken tooiden Der bacchantes...Hij verdween Als genot dat wordt ontnomen, Als een zoete liefdesdroom. Ach, wij leven niet. maar dromen. Hou jezelf toch niet in toom, Sterveling, maar vul gedurig De bokalen, laaf de geest, Wees hartstochtelijk en vurig, Vier, tot je geveld wordt, feest! Alexander Poesjkin 1799 - 1837 Uit: Vroege lyriek 1813 - 1820 Papieren Tijger. Breda 2002 Vertaling: Hans Boland |