Het feest 1 Laten we drinken omdat er niets te vieren valt Dan dat we bleven leven om mekaar te bezoeken. Het is een feest dat jij vandaag niet bent gestorven. Het is een feest dat hij geen degelijke wortels had Maar benen om te komen naar mijn huis van ons. Het is een feest dat zij haar eenzaamheid kan geven Aan het muzikale oor dat deze kamer is geworden. Laten we drinken zonder andere reden dan wij. 2 De avond valt Het ernstige oktoberlicht Dat ouder is dan wij, kijkt door de tuimelramen Op ons neer met zijn oorspronkelijke perfectie. Zijn juiste warmte leert ons wat we kunnen worden, Delend in zijn antieke waarde van levend goud. Zijn sprakeloos gezicht doet ons de dromen aan Waarin we samen sprekend worden opgenomen - Zijn pure buitenkant is helemaal zichzelf. 3 Vriendschap heeft vanavond de deuren vernageld. De kamer bestrijkt de wereld zoals we hem denken. Het kijkende wiel van onze gesprekken neemt hem In zich op - we maken naam en krijgen zin. De fles gaat rond zoals een woord dat laaft en lest. De wildpastei als voorgerecht is een momento mori Recht uit de oven. De dode dieren heb ik gered Van hun dood - die moge jullie goed en wel bekomen. Wat ik bedacht en deed in mijn eenzame keuken Wandelt nu door onze darmen en verandert zich In ons denken en doen. Ik heb me uitgedeeld - Het is mijn vlees en bloed dat in de borden dampt. 4 We zien het kaarslicht sterren slijpen in de glazen. Zilvernaalden zwermen door de witte wijn Waarin de kabeljauw een vierde maal zal zwemmen. Dat is de niet te temmen schoonheid van de zaken En beelden die ons verstoten, ons melancholisch maken Van machteloosheid. We kunnen daaraan niet raken. We moeten dat affe van harde of zachte dingen verzaken. Maar mensen slijpen mensen zoals messen messen En slijten weg, tot op het bot elkanders affe evenbeeld. 5 De taart is kinderplezier voor onze bevangen blik. Ogen betasten het zoet. Pupillen pakken het, groot Van lange brede tafels in het ouderhuis. Herinneringen eten de room met afwezige tongen. De gouden Sauternes is niets dan gesuikerde modder, De grondsmaak van de jaren toen we aarde aten Die nu trekt aan onze voeten. We drinken zijn gebied Waar we geboren werden om mekaar te bezoeken. De koffie is zwart als de wereld die we bespreken Achter vernagelde deuren. We roeren in ons bestaan Met tinkende zilverlepels van generaties terug. We bevingeren vage initialen die ons verwekken. 6 Laten we klinken tot elk gesprek doorzichtig wordt Als een blinkende bel cognac. Droge hel van het nuchter-zijn, Natte hel van de dronkenschap - Er moet een grensgebied bestaan, een tussenlijn, Een juiste roes die ons verbiedt Glazen om te gooien, woorden Stuk te maken, de kamer te tooien Met uitersten die krimpen bij het eerste licht. Laten we drinken omdat er niets te vieren viel Dan dat ik jullie heb gevraagd, Dat jij in leven bent gebleven, Dat hij zijn liefde heeft verklaard Door zwijgend van zeer ver te komen naar ons huis. We hebben het heldere glas geheven Tot tegen de hemelkelder, tot aan De zwevende grond van ons bestaan. Het afscheid komt als de waanloze winter, wit en stil. Leonard Nolens 1947 De Revisor. Jaargang 12, 1985 |