Hongerwinter Zo tegen twaalven ging ik met ons pannetje naar 't badhuis toe, waar de gaarkeuken was. Daar werden dan 'n paar lepels van een drabbige waterdunne substantie ingekwakt. 'n Heel enkele keer dreef hier en daar een balletje, op iets wat te herkennen viel als peen. Het smaakte in de verte naar aardappel, en was al 't warme eten dat je kreeg. Op, 's avonds, soms, suikerbietkoekjes na, die in de Mayo werden bruingeblakerd. Ze golden als extraatje en lekkernij. Dan praatte je, soms even na-kokhalzend, over als de Engelsen kwamen en je dronk er een kopje thee van lindebloesem bij. C. Buddingh' 1918 - 1985 Bron: Gedichten 1974 -1985. De Bezige Bij 1986 |