Hooglied (fragment 7:2 - 14) Bruidegom (...) Hoe welgevormd zijn je voeten in de sandalen, prinses!! De ronding van je heupen is als een halssnoer, gemaakt door een kunstenaar, je navel is een ronde kom: moge de gekruide wijn er niet ontbreken. Je schoot is als een tarwehoop, door lelies omgeven. Je beide borsten zijn twee welpen, de tweeling van een gazel. Je hals is als de ivoren toren, je ogen zijn als de vijvers van Bat-Rabbim, de poort van Chesbon. Je neus is als de Libanontoren, die uitziet op Damascus. Je hoofd is als de karmel, je haarlokken zijn omwonden met een band van koningspurper. Hoe mooi ben je, mijn liefste, hoe bevallig en bekoorlijk! Je gestalte is zo slank als een palm, je borsten zijn als druiventrossen. Ik dacht bij mijzelf: ik klim in die palm en pluk zijn dadels. Laat je borsten voor mij zijn als de trossen van de wijnstok, de reuk van je adem als de geur van kweeappels, en je mond als zoete wijn. Bruid De wijn moet vloeien voor mijn lief naar binnen druppelen tussen zijn lippen en tanden. Ik ben van mijn lief; naar mij gaat zijn verlangen uit. Kom, mijn lief, laten wij naar buiten gaan, laten we overnachten in de dorpen. Dan trekken we 's morgens vroeg de wijngaarden in om te zien of de wijnstok al uitbot, of de knoppen zijn opengebroken en de granaatbomen al bloeien. Dan zal ik u met liefkozingen overstelpen! De liefdesappelen geuren reeds en boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, jonge vruchten en oude, die ik bewaard heb voor u, mijn lief! Anoniem. Hooglied (fragment 7:2-14) uit: De Bijbel uit de grondtekst vertaald (Willebrord-vertaling), Katholieke Bijbelstichting in samenwerking met de Vlaamse Bijbelstichting, Boxtel, 1981. |