Hun laatste groot alarm Je draait gehakt, je maakt van vlees en vet een soort van regenwormen, rood-witte minislangen uit de mond van onze tafelmolen, die afbreken en vallen in een groen geëmailleerde kom. Het is oktober en je stopt worst. Bloed aan je handen en je schoot. De winter, en de braadlucht in mijn trui. Ik denk aan roze dieren wanneer jij in het darmvlies prikt: ze sissen, spuwen naar de vork die jij nu anders vasthoudt, hoger, dan straks aan tafel, als je eet. Jos Versteegen (1956) uit: Slapen bij een warme man (2008) |