Inslaand gedicht Stel je voor. Je zit aan tafel. Je slurpt brood, smeert barmhartig de wijn. Spelen met woorden als grap. Je laat boeren de vrije teugel. Landbouw in lauwe borden: worst, aardappel, peentjes. Je smakt voldaan tegen de kok aan. Dan vallen ze binnen. Ineens drie, vier en een man met regenjas, scheve gleufhoed, bars: schiet op. Je hebt ooit wel eens een fazant aan de graaf ontfutseld, de belastingen belazerd, de vrouw van de buurman begeerd. Hoezo, grinnik je, onzeker. Ze grijpen je vast. Je vloekt, het vaatwerk valt aan scherven. Ze sleuren je mee. Je hebt geen verhaal, laat staan een verband. Ze verhoren, roepen, slaan met de vlakke hand. Je spuugt tanden. Het heeft iets met je schrijven te maken, een metafoor die slecht is bevallen. Je verzint een verklaring, ziet alle hoeken van de kamer. Schimmel overwoekert de cel. Bloed druipt op water en brood. Je kruipt recht. Het raakt je klamme kleren niet. Eindelijk een gedicht dat de wereld verandert. Mark Naessens 1943 (3e prijs in de Jules Van Campenhoutprijs 2002 te Meise) |