Boek Piet Paaltjens                                   Piet Paaltjens  Dichter-dominee  1835 - 1894                             


Beginpagina

Jeugdjaren in Leeuwarden

Studententijd in Leiden

Predikant in Foudgum

Predikant in Den Helder

Predikant in Schiedam

Over Piet Paaltjens

Culinaire citaten

Gedichten over eten en drinken

Culinaire bloemlezing



Contact  


   
Jan Gerstegraan

Drie koningen uit de Kempen,
Drie boeren, sterk en groot,
Die hadden te zamen gezworen:
Jan Gerstegraan moet dood!
Zij hebben hem begraven
Zeer diep in eene voor,
Zij zegden: "Nu zal hij sterven,"
En trokken er van door!

Maar als de zonnestralen
Op 't veld zijn rondgegaan,
Dan is Jan Gerstegraantje
Weer vrolijk opgestaan.
En na zeer weinig dagen
Was hij in 't groen gekleed,
En hield hij scherpe punten
Tot steken weer gereed.

En midden in den zomer
Stond Jan daar fier en stout,
Hij was nu rijk geworden:
Zijn mantel blonk van 't goud.
Toen kwamen de koningen weder
En kapten hem in zijn been,
Zij rukten hem her-en derwaarts
En smeten hem daar dan heen.

Zij hebben hem gebonden
Gelijk eenen moordenaar
En op de kar geladen:
Toen voerden zij hem vandaar.
Maar in de schuur gekomen,
Ging 't spel opnieuw zijnen gang:
Zij hebben hem wreed geslagen
Met stokken dik en lang.

Zijnen mantel, zijne wapens
Verloor hij in 't gevecht;
Hij werd met voeten getreden
Door eenen boerenknecht.
Dan moest hij leeren vliegen
Door storm en woesten wind;
Hij was zoo klein geworden
Als een onnoozel kind.

Men stak hem toen in zakken,
Verkocht hem voor wat geld;
Dat heeft de dikke brouwer
Op tafel zelf geteld.
Die nam, op zijnen wagen,
Ons Jantje mee naar huis,
En liet hem zachtjes rusten
In eene warme kluis.

Jan Gerstegraan ontwaakte,
Stak de ooren langzaam op;
De mouter kwam dan seffens
Hem keeren met zijn schop.
En twee drie dagen later
Moest Jan voor goed er aan:
Hij werd door booze beulen
Geroosterd en gebraân.

Toen werd hij nog geradbraakt,
Gepletterd, keer op keer;
Van onder de zware steenen
Kwam hij dan stervend weer.
Maar o! de woeste beulen,
Die hebben, van wreedheid dol,
Hem in eenen ketel gesmeten,
Met ziedend water vol.

Zij hebben dan gedronken
Jan Gerstegraan zijn bloed,
En er van rondgeschonken,
Want ieder vond het goed.
Dus laat ons lustig zingen
Den roem van 't gerstegraan:
Zoo lang de wereld zal draaien
Moet Jan er nog bestaan!



Jan van Droogenbroeck  1835 - 1902
Bron: "Hoog het Glas", bijeengebracht door Gustaaf Van Elring. 1926
Aangeboden door Wijnhandel Ferwerda en Tieman, Amsterdam