Jenever drinken de pest. Wijze: 'k Zal Galopijn mijn dochter geven. Neen 'k drink, al werd het mij gegeven, Geen droppel meer van geestrijk vocht; De sterke drank verkort het leven, En is toch wel bezien maar bocht. bis. De drinkebroêr moog vrij beweren, 't Zou voor het ligchaam noodig zijn, Het raakt niet aan mijn koude kleeren; Dat oude praatje heeft geen schijn. 'k Heb ruim een jaar, sints 'k had vernomen, Hoe Jan door drank zijn einde vond, Geen enkle borrel meer genomen, En bleef gelijk voorheen gezond. En als ik op het geld mag staren, Dat nu gespaard ligt in mijn kas, Dan moet ik schaamtevol verklaren, Hoe 'k vroeger eeu verkwister was. 'k Heb nu, wanneer de winter nadert, En de arbeid stil staat voor de vorst, Een aardig stuivertje vergaderd. Een warmen appel voor den dorst. Mijn wijf klemt mij verheugd iɒ de armen, De toekomst lacht ons vrolijk aan, Mijn eigen haard zal ons verwarmen, 'k Hoef om geene aalmoes uit te gaan. Mogt ieder ras, als ik, beseffen, Wat waarlijk dient tot eigen best, Elk zou deez' gulde waarheid treffen: Jenever drinken is de pest. bron: De Nederlandsche zanger in alle gezelschappen. Verzameling van meer dan 100 uitgezochte gezelschaps-liederen. L.J. Uijlenbroek, Amsterdam 1852 |