Jonge liefde op Meyendel Ik at een cake, zij een broodje met vlees; Een vet papiertje, als een Pierrotkraag Geplooid, omringde 't zoete, voor de maag Bestemde vuil. Het vlees was ossenvlees. Liefde bloesemde... Voor de paardenrace Zonder ogen, kauwden wij kort en graag, Maar, snel verzadigd en in liefde vaag Geoefend, stokten wij, volop bedeesd. De resten lokten tot een koen cynisme: Ik smeerde mosterd op het halve taartje, Voleindigde mijn les met 'n allegaartje Van uitgekauwd vet, en zei: 'Kijk, dat is me Nou 't leven!'- wat haar niet weinig verschrikte, Terwijl de hond aan 't boterbroodje likte. Simon Vestdijk 1898 - 1971 Uit: Nagelaten gedichten. Bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T.M. van Vliet. Amsterdam 1986 Bron: De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten samengesteld door Gerrit Komrij Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam 1996 |