De kaas. wijze: De wereld is in rep en roer. Toen 'k nog een kleine jongen was, En 'k vlijtig in mijn boeken las, Hoe stond ik toen verlegen! Dat onze vader Cats, helaas! Het zoo gemunt had op de kaas, Hij was er vinnig tegen. (*) Maar nu, daar 'k groot, en wijzer ben, En wat mij schaë doet, zeer wel ken, Nu durf ik hem verklagen, O dat hij nog in 't leven waar'! En hield hij 't vol, en stond hij daar, Hij zou vergifnis vragen. Wij weten 't immers al te zaam', Geen maaltijd is ons aangenaam, Zoo wij de kaas ontbeeren; Men snijdt ze dik, elk wil dit graag, Men dient haar voor, zij sluit de maag, Om 't voedsel te verteren, En wel is hij een stijve klaas, Die zoo koelzinnig, zich de kaas, Laat van zijn bord ontvrêemen; De dader zij ook nog zoo'n klant, Wij zouden met een forsche hand, Hem in zijn wambuis nemen. O vader Cats! ondeugend man! Waar sprak uw gladde mond niet van! Wat dorst gij u vermeten? Uw vonnis is volstrekt bedrog, Ik bid het u, geloof ons toch, Dat wij het beter weten. Wel aan! de kaas vereischt een dronk, Voor haar was 't dat ons speeltuig klonk, Voor haar, dat wij zoo streden, Maar nu, voere elk zijn glaasje om hoog! De keel is ons als kurk zoo droog, Wij hebben dorst geleden. Js. M. Pfeil 1786 - 1873 Uit: Mijne porte-feuille S.n., Monnikendam 1828 (*)Kaes geeft een dick en hart voetsel, is swaar te verteeren, stopt den buijck en is graveeligh.(nier-of blaassteen veroorzakend) J. Cats. nutteleijck huijsboeck. |