Koffiehuis Razend. Gedwarrel van stemmen, tot éen geraas vergroeid. Hoge klarinetklanken. Saksofoon-geluiden en wat rest daar tussen: geweldig koperen orkest. De buffetjuffrouw dromend. Heimwee of verlangen? Alles is hier een open raadsel. De oplossing echter vindt geen. Zacht autoritair de waard. Simbool van toekomst en verleen. En 't eeuwig spel van spelers schijn en wezen, vast het gelaat, niet te doorlezen; behoedzaam defensief, maar de sterkte van hen die niet vrezen. Solodariteit der spel-geruchten, van de tragies-ernstige domino's, fatum-zwart tot der biljartballen rood-wit luchtig vluchten Geblaseerde rasta's; daarnaast huiselike dikbuiken,- alles weerom schijn,-dames die eeuwig goedig toeluiken: allen Babelbouwers van dezelfde gebazel-innigheid. Gebannen is de innigheid uit de straat, achtervolgde faun, binnen de koffiehuizen gedreven. De zwakke muren zijn de sterkste dam tussen dood en leven. Bij 't even openen der deur, klinkt wat daarbuiten is, de trem, of 't geroep van een venter, als een onheimelijke stem: heel even. Dan herneemt 't orkest zijn razende galop. 14-21 januarie 1917 Paul van Ostaijen. 1896 - 1928 Bron: Verzamelde gedichten Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam 2005 |