Boek Piet Paaltjens                                   Piet Paaltjens  Dichter-dominee  1835 - 1894                             


Beginpagina

Jeugdjaren in Leeuwarden

Studententijd in Leiden

Predikant in Foudgum

Predikant in Den Helder

Predikant in Schiedam

Over Piet Paaltjens

Culinaire citaten

Gedichten over eten en drinken

Culinaire bloemlezing



Contact  

Koffielied

Het Gersten heb ik steeds geprezen,
Het Leuvensch valt in mijnen smaak,
Den Bruinen drink ik met vermaak,
En de Uitzet mag er stellig wezen;
Met Faro, Beiersch, Porter, Ale,
Verfrisch ik gaarne mij de keel,
En, zit mijn buidel vol vijffranken,
Zoo vul ik zingend mijnen nap
Met rood of gulden druivensap -
Mij smaken allerhande dranken:
Maar boven allen spant de kroon
De zoete drank der mokkaboon!

De koffie laat ik voor de vrouwen,
Zoo roept een jonge brouwer fier;
Ons mannen past het sterke bier,
Dat wij niet voor de ganzen brouwen ! -
Een dokter vat me bij den kraag:
De koffie deugt niet voor de maag ...
Een gifdrank is 't, die traag, maar zeker,
Al wie hem lust ten grave leidt ...
Zoo doe veel liever mij bescheid
Met helder water in den beker !
Ik echter roem op blijden toon
Den zoeten drank der mokkaboon !

Want medicus en brouwer slagen
Den spijker vast niet op den kop;
U roep ik tot getuigen op,
Wier schedels lauwerkronen dragen,
Voltaire, Goethe, Walter Scott,
Die op de koffie waart ...verzot!
Ja gij, wier naam de wereld huldigt,
Gij zijt, daar twijfelt niemand aan,
Niet slechts uw langgerekt bestaan,
Maar uwe scheppingskracht verschuldigd
En dankt dus uwen glorietroon
Den zoeten drank der mokkaboon!

't Is in het land der Arabieren,
Volop gekoesterd door de zon,
Dat, eene weelde- en wellustbron,
De koffieboom vooreerst zou tieren;
't Is daar, dat hij, als pyramied,
De flinke kruin naar boven schiet...
Men kweekt hem wel in andre streken
En brengt er zelfs op Java voort,
Die vruchten geeft van beste soort,
Maar wie van koffie mee mag spreken,
Verkiest, aan goeds en fijns gewoon,
Den zoeten drank der mokkaboon!

Den edelen nectar zelf bereiden
Is vast mijne allergrootste vreugd.
Het malen doet mij zulke deugd,
Dat ik er nooit mee uit kan scheiden;
En als de moor zijn liedje zingt,            (moor - koffie of theeketel)
Dan zing ik mede, dat het klinkt!
Ik laat het water dapper stoomen,
En vul dan langzaam mijne kruik,
Die juist bevat in haren buik
Wat ik behoef, om toe te komen...
De geur is fijn, de kleur is schoon
Des zoeten dranks der mokkaboon!

'k Beklaag ze diep, die melk en suiker
Er tussen mengen op zijn Fransch!
Ik laat hem zijnen maagdom gansch:
De drank is - puur - oneindig puiker!
Ik krijg hem daags twee keeren dus
In puris naturalibus,
Des morgens bij de warme weggen,  (wegge - aan beide zijden spits toelopend broodje, vaak van fijn tarwemeel met
En bij de pijp na 't middagmaal...                                                             krenten en sukade) 
O machteloos is menschentaal,
Om klaar en duidelijk uit te leggen,
Wat heil u dankt mijns vaders zoon,
O zoete drank der mokkaboon!



Frans De Cort 1834 - 1878
Bron: Een Sleutel, rij van oorspronkelijke gedichten ter voorbereiding van
De Studie Onzer Letterkunde, verzameld door M. en L. Leopold.
J.B. Wolters, Groningen. 1882