Koffielied Het Gersten heb ik steeds geprezen, Het Leuvensch valt in mijnen smaak, Den Bruinen drink ik met vermaak, En de Uitzet mag er stellig wezen; Met Faro, Beiersch, Porter, Ale, Verfrisch ik gaarne mij de keel, En, zit mijn buidel vol vijffranken, Zoo vul ik zingend mijnen nap Met rood of gulden druivensap - Mij smaken allerhande dranken: Maar boven allen spant de kroon De zoete drank der mokkaboon! De koffie laat ik voor de vrouwen, Zoo roept een jonge brouwer fier; Ons mannen past het sterke bier, Dat wij niet voor de ganzen brouwen ! - Een dokter vat me bij den kraag: De koffie deugt niet voor de maag ... Een gifdrank is 't, die traag, maar zeker, Al wie hem lust ten grave leidt ... Zoo doe veel liever mij bescheid Met helder water in den beker ! Ik echter roem op blijden toon Den zoeten drank der mokkaboon ! Want medicus en brouwer slagen Den spijker vast niet op den kop; U roep ik tot getuigen op, Wier schedels lauwerkronen dragen, Voltaire, Goethe, Walter Scott, Die op de koffie waart ...verzot! Ja gij, wier naam de wereld huldigt, Gij zijt, daar twijfelt niemand aan, Niet slechts uw langgerekt bestaan, Maar uwe scheppingskracht verschuldigd En dankt dus uwen glorietroon Den zoeten drank der mokkaboon! 't Is in het land der Arabieren, Volop gekoesterd door de zon, Dat, eene weelde- en wellustbron, De koffieboom vooreerst zou tieren; 't Is daar, dat hij, als pyramied, De flinke kruin naar boven schiet... Men kweekt hem wel in andre streken En brengt er zelfs op Java voort, Die vruchten geeft van beste soort, Maar wie van koffie mee mag spreken, Verkiest, aan goeds en fijns gewoon, Den zoeten drank der mokkaboon! Den edelen nectar zelf bereiden Is vast mijne allergrootste vreugd. Het malen doet mij zulke deugd, Dat ik er nooit mee uit kan scheiden; En als de moor zijn liedje zingt, (moor - koffie of theeketel) Dan zing ik mede, dat het klinkt! Ik laat het water dapper stoomen, En vul dan langzaam mijne kruik, Die juist bevat in haren buik Wat ik behoef, om toe te komen... De geur is fijn, de kleur is schoon Des zoeten dranks der mokkaboon! 'k Beklaag ze diep, die melk en suiker Er tussen mengen op zijn Fransch! Ik laat hem zijnen maagdom gansch: De drank is - puur - oneindig puiker! Ik krijg hem daags twee keeren dus In puris naturalibus, Des morgens bij de warme weggen, (wegge - aan beide zijden spits toelopend broodje, vaak van fijn tarwemeel met En bij de pijp na 't middagmaal... krenten en sukade) O machteloos is menschentaal, Om klaar en duidelijk uit te leggen, Wat heil u dankt mijns vaders zoon, O zoete drank der mokkaboon! Frans De Cort 1834 - 1878 Bron: Een Sleutel, rij van oorspronkelijke gedichten ter voorbereiding van De Studie Onzer Letterkunde, verzameld door M. en L. Leopold. J.B. Wolters, Groningen. 1882 |