De les in het koffijdrinken Zo gaat het met verlichte Heeren, Die, daar zij hoge wijsheid leren, Vergeten, 't geen hun 't nodigst was, Om dat het daaglijks komt te pas. Ik, zeer beroemd in vele zaken, Die iemand wijs en schrander maken, Wien 't edel Grieksch en 't grootsch Latijn Zo familiair, als 't Neerduitsch, zijn. Die, om naar ster of maan te kijken, Ter naauwernood een koets zou wijken, Als 't paard mij op de hielen trad, Die in mijn hoofd een ganschen schat Uit boeken en beschreven blaêren Vergaderd heb sints vele jaren, Die, in een taal of drie gelijk, In prose of rijm, voor niemand wijk. Ik was nog schandlijk onbedreven In ééne nutte kunst gebleven, Die mij, ten kosten van mijn maag, Tweemaal te pas komt alle daag, Ik kon, (wat helpt het mij te zwijgen?) Geen kopjen Koffij binnen krijgen; Of al, wat naast en om mij zat, Werd mild begoten of bespat, Tot gij, Mejuffer! (met wat klanken Kan ik genoeg u goedheid danken?) Mijn schandelijke lompheid zaagt, Waarvan uw kleed nog tekens draagt. Mij met uw onderwijs vereerde, En mij ordentlijk drinken leerde! Beroemde Mannen van ons Land! Die mij met vaderlijke hand Bestierd heb op de steile trappen Naar 't hoge choor der Wetenschappen, Gij weet wat eerbied mijn gemoed Voor u en uw verdiensten voedt, En nimmer gaf u in die dagen Mijn traagheid stof tot billijk klagen; Oneindig ben ik u verpligt! Maar had ik 't eigen onderricht, Dat mij uw heusheid deed erlangen, Uit zulk een lieven mond ontvangen, Als nu, met nooit volprezen gunst, Mij les geeft in de Koffijkunst, 'k Zou dan nog vrij wat meerder weten! 'k Had dan geen enkel woord vergeten, 'k Had dan gewis in ééne les, Zo veel geleerd, als nu in zes! Ten ware ik mooglijk, opgetogen, Somtijds met al te aandachtige ogen Gestaard had op de leermeestres, En niets begrepen van de les. Pieter Nieuwland 1764 - 1794 Bron: De Nederlandse Poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten van Gerrit Komrij. Uitgeverij Bert Bakker. |