Kroegheil. In muffe, duffe kroeg bij bier- en tabakdampen Het helder, stralend denken verslampampen; Er teemen uren lang; op 't eind, als nieuwigheid, In ijl en troebel snappen over eeuwigheid, Met tongen van den nacht het hoogste Licht bespreken; In luid getier en wild geraas de leege pinten breken; Met vuisten boffen; pooien 'lijk een tempelier; En eindelijk dan opstaan als een okshoofd bier; Laveerend zijnen vollen romp naar huis verwiggelen; Rammeien luik en deur, van pad in gracht ontriggelen; Te spade rijzen na den rooden morgenstond, Met vunsheid in den geest en nadorst in den mond; Het bonzend aderkloppen duigen met de handen, Als zou het barsten zonder praam van hoepelbanden; Dan 't gloeiend hoofd te koelen hangen in den wind: Dat is zooals 't geluk dat ge ter kroege vindt! Raf Verhulst 1866 - 1941 Uit: Langs groene hagen. De Vos en v.d. Groen, Antwerpen 1899 |