Kurkentrekker Zijn spits is niets zonder de kronkelingen als hij zijn gangen boort van dorst naar droom, niets zonder vuist die wringen kan en dwingen. De plof. De geur wordt vloeibaar, gist en schroom van overspelige omhelzingen. Het werk is af. Hij wordt nu dadeloos en legt er zich bij neer, zonder verweer. In het seizoen van droesem keert hij weer. Geert van Istendael 1947 Uit: Taalmachine, Atlas Amsterdam/Antwerpen 2001 |