Lied op landelijke wijze
“De bramen worden rijp, dra volgen ook de noten …” en ’t is me of weer uw hand traag door mijn haren gaat, terwijl hij stille spreekt; mijn oogen zijn gesloten op deze zaligheid die weerom leven gaat. Er was de reuk van grond en mist koelde onze slapen, uw haar was goud, gelijk het vurig beukenloof, en boven ’t klamme groen van beeten en van rapen rookte er een rustig vuur van wrak aardappelloof. — o Teerbeminde, uit gene dagen is mij gebleven de ruimer liefde, die ’t onrustig hart verpoost; al keert gij nimmer weer, ik heb voor gansch een leven, herinnering en zelf-ontfermenden troost. Karel Leroux (1895-1969) |