Boek Piet Paaltjens                                   Piet Paaltjens  Dichter-dominee  1835 - 1894                             


Beginpagina

Jeugdjaren in Leeuwarden

Studententijd in Leiden

Predikant in Foudgum

Predikant in Den Helder

Predikant in Schiedam

Over Piet Paaltjens

Culinaire citaten

Gedichten over eten en drinken

Culinaire bloemlezing

Culinaire links

Culinaire reizen, kooklessen

Contact  

Het lied van de wijn

Ik treed naar buiten op 't balkon
en adem in de winternacht,
nog staat de tafel achter mij
gevuld met d' uitverkoren vracht
van spijzen kostelijk bereid,
der vruchten kleurge overvloed
en restend in een enkel glas
wat wijn, rood als ons bloed.

Zij gingen heen - hun harde tred
ver-echoot door de lege straat;
de zwarte nacht gelijkt een stolp
die over 't kleine leven staat,
waarbinnen het begrensde spel
òns leven, veilig wordt behoed
tot aan de tijd dat plotseling staakt
de maatgang van ons bloed.

De wind vlaagt over mijn gelaat
en koud en later wordt het uur,
ik treed weer binnen het vertrek
en zet mij eenzaam naast het vuur
en denk aan het voorbije feest
van vriendschap en van overvloed
- ik glimlach om de volle vreugd'
van 't jong en krachtig bloed.

Dàn, met een lang-gewend gebaar
heb ik het ledig glas gevat,
en uit een grauw-bestoven fles
schenk ik het oud en nobel nat,
dat in het helder lamplicht wint
een diepe kleur, een donk're gloed
- zo werd eenmaal dit ledig lijf
gevuld met stromend bloed.

Ik hef het fonkelend kristal
tegen het witte licht omhoog,
opdat ik goed en algeheel
voortaan oprecht beseffen moog
hoe deze dunne, glazen schaal,
ontstegen aan de vaste voet,
het onnaspeurbaar raadsel bergt
van 't eigen, brandend bloed.

En dalend trager naar mijn mond
zie ik als in een diepe droom,
bevangen door een snelle roes,
bedwelmd door 't edele aroom,
een glooiend landschap waar de zon
de jonge trossen rijpen doet,
totdat ten langen lest zij zijn
zwaar van een bronstig bloed.

De donk're bruiden van dit land,
met donk're ogen, donker haar,
ik zie hoe dat hun rappe hand
berooft de knoestige druivelaar
als speelden zij een vluchtig spel;
zij hebben nimmer dit vermoed:
al bleef ik ver en vreemd van hen,
zij zinderen doen mijn bloed.

De droom vergaat en aan mijn mond
breng ik het glas met zekere hand,
in dit verkoren ogenblik
doorslaat mij bliksemend een brand,
een helder vuur, een snelle vlam,
en plotseling ken ik nu voorgoed
't verrukken vlagend van de wijn
zijn ziel, zijn bloed.

Jan Campert  1902 - 1943
Uit: Verzamelde gedichten
A.A.M. Stols. 's-Gravenhage 1947