Het lied van de wijn Ik treed naar buiten op 't balkon en adem in de winternacht, nog staat de tafel achter mij gevuld met d' uitverkoren vracht van spijzen kostelijk bereid, der vruchten kleurge overvloed en restend in een enkel glas wat wijn, rood als ons bloed. Zij gingen heen - hun harde tred ver-echoot door de lege straat; de zwarte nacht gelijkt een stolp die over 't kleine leven staat, waarbinnen het begrensde spel òns leven, veilig wordt behoed tot aan de tijd dat plotseling staakt de maatgang van ons bloed. De wind vlaagt over mijn gelaat en koud en later wordt het uur, ik treed weer binnen het vertrek en zet mij eenzaam naast het vuur en denk aan het voorbije feest van vriendschap en van overvloed - ik glimlach om de volle vreugd' van 't jong en krachtig bloed. Dàn, met een lang-gewend gebaar heb ik het ledig glas gevat, en uit een grauw-bestoven fles schenk ik het oud en nobel nat, dat in het helder lamplicht wint een diepe kleur, een donk're gloed - zo werd eenmaal dit ledig lijf gevuld met stromend bloed. Ik hef het fonkelend kristal tegen het witte licht omhoog, opdat ik goed en algeheel voortaan oprecht beseffen moog hoe deze dunne, glazen schaal, ontstegen aan de vaste voet, het onnaspeurbaar raadsel bergt van 't eigen, brandend bloed. En dalend trager naar mijn mond zie ik als in een diepe droom, bevangen door een snelle roes, bedwelmd door 't edele aroom, een glooiend landschap waar de zon de jonge trossen rijpen doet, totdat ten langen lest zij zijn zwaar van een bronstig bloed. De donk're bruiden van dit land, met donk're ogen, donker haar, ik zie hoe dat hun rappe hand berooft de knoestige druivelaar als speelden zij een vluchtig spel; zij hebben nimmer dit vermoed: al bleef ik ver en vreemd van hen, zij zinderen doen mijn bloed. De droom vergaat en aan mijn mond breng ik het glas met zekere hand, in dit verkoren ogenblik doorslaat mij bliksemend een brand, een helder vuur, een snelle vlam, en plotseling ken ik nu voorgoed 't verrukken vlagend van de wijn zijn ziel, zijn bloed. Jan Campert 1902 - 1943 Uit: Verzamelde gedichten A.A.M. Stols. 's-Gravenhage 1947 |