De maaltijd Men weet van wat gebeuren gaat, tevoren niets zó met zekerheid als bij het maal dat langzaam op de tafel wordt geboren in het doorzichtig lijf van glas en schaal maar het groeit plotsling uit tot een verhaal men kan het in de kamer duidlijk horen en zelfs nadat het wegvalt uit de taal snijdt men het brood nog op tot grote oren. Het dessert Het mes heeft in de plooien van het laken nog slechts ten dele hiermee uit te staan -men eet de vruchten met beschaamde kaken- maar wie het opneemt zal er door vergaan men hoort de bomen in de tafel kraken en de olijven in de grasmat slaan de kachel staat verraderlijk te blaken men is een steenworp bij zichzelf vandaan. Coert Poort. 1922. Uit: Twee Gedichten. De Windroos. U.M. Holland. Amsterdam 1953 |