De menseneter
Een menseneter, -gruwzaam wezen!- Had velen omgebracht, En alle vlees en bloed verorberd Van die hij had geslacht. Hij werd gevat, hij werd gevonnist, Door de kolonieraad, En-opgehangen zou hij worden, Voor al zijn griez'lig kwaad. 'Maar' zei de rechter, 't is gewoonte,- Zo menselijk zijn wij,- Dat, wie ten dode werd verwezen, Mag kiezen, wat het zij. Om voor zijn laatste maal te dienen; Aan die gewoonte trouw, Vraag ik, wat gij voor 't laatst wilt eten?' Toen zei de kerel: 'jou!' E. Laurillard 1830 - 1908 Uit: Alleen het verdriet is waar bloemlezing Uitgave: Voorlichtingsdienst Openbaar Ministerie 1999 |