Met mes en vork Aanbraden op hard vuur; Boter, ui, boompje peterselie En graag dat teentje knoflook Want die moeten erbij. Schrik nu en kleur Sudder. Geur. Zeker, ik bestrooi je Met peper en zout, Ik prik je waar is voorgeschreven En niettemin draai ik je teder om. Ik blus je grote bek en even hap je In een wolkje droge witte wijn. Eigenlijk had ik je nog willen kietelen Met citroensap of met mierikswortel, Maar bij dit gerecht moet recht geschieden En daarom garneer ik je Met de gramschap van tomaat. Zo, nu ik klaar ben En jij helemaal gaar Leg ik je neer Op een bedje van sla. Ja, met mes en vork Bewijs ik je alle eer. Roger M. J. De Neef 1941 Bron: De kou van liefde. Poëziecentrum, Gent 1999 |