Mouterij-lied
Komt, zingt met mij een
droevig lied,
En schreit Uw oogen uit; Laat horen wat hier is geschied, Met treurig stemgeluid. Schiedam, het is reeds lang bekend, is voor den handelsman Een plaats, waarmee hij wordt content, Waar hij wat winnen kan. Maar men vindt er mouterijen, hiep, hiep, hoera! Die zulk een stank verspreien, hiep hiep hoera! Een stinkwalm overdekt de stad, Door 't vuilst en viest bedrijf; Wie eens die stank geroken had, Die kreeg het in zijn lijf. Doch 't drogen van verzopen graan, Het geeft wel wat profijt; Men waagt er slechts wat menschen aan: Die dood gaan zijn we kwijt! Het zijn de mouterijen, hiep, hiep, hoera! Die ons zo laten lijen, hiep, hiep, hoera! Als 't lang zoo duurt, dan weet ik wel, Vlucht ieder hier vandaan, Voor elkeen wordt Schiedam een hel, 't Raakt met de stad gedaan. Is er niet één die uitkomst geeft, Die 't vies bedrijf verbiedt En maakt dat men hier weder leeft, Dat smeek ik in mijn lied. Dan zullen mouterijen, hiep, hiep, hoera! Niet weer zo'n stank verspreien, hiep, hiep, hoera! Ja wat ziet men meenig' moolen, Vier, aan winden toegekent, Een, aan 't licht van 't firmament; 'k Tel, om hier ook niet te doolen, Hoop, Kameel en Korenbloem, En een, die 'k den Brander noem. Nog een, word genoemt naar 't Water. Een de Gaper, een naar Steen; En men vind'er ook nog een Voor het hout; Ja nog een staat er, Daar men loot. door damp vervuilt, Wit maakt, en voor goud verruild. Jan Hey Uit: De aangroei der Stad Schiedam 1778 Bron: Jaarboekje voor de Stad en het Kanton Schiedam (1859) Uit: Groeten uit Zwart Nazareth. Gedichten over Schiedam Boekhandel Post Scriptum VOF Schiedam 2004 |