Oester Ze kan haar sluitspier nauwelijks beheersen als hij met moordend mes haar weekheid binnendringt. En dat het toch nog zingt in haar van zij de uitverkorene, de mooiste en dat ze zich dan opent en geen weerstand bieden kan. zo open, zo gesloten als een oester want hij kent haar niet. Hij laat zich ook niet kennen, viert alleen zijn wellust bot. Och god, wat is één oester. Wie koestert er een oester. Hij lust haar rauw, hij zuigt haar leeg, hij gooit haar weg. Lut de Block 1952 uit: 'Entre deux mers', 1997. |