Oesters Waarin de zee zich indikt. De verte aanwaait. Waarin een zilte rimpel welt en zwelt, taalt naar verhemelte, tot zich in de gesprekken stilte vlecht- een leisteenblauwe duif van sigarettenrook in grisailles, argumenten, coniferen. Wij aten ze op het terras. De maan rees blank boven de koolzaadvelden, de bestekken, de bedden van bros ijs en zeewier. Klein weekdier, kleine papillen van de nacht, parelpanoplie tiedelie, omvaam mij, teder en talig, met vruchtvlees en tong. Frans Deschoenmaeker 1954 Uit: Perspectief met engel. Poëziecentrum Gent, 2005 |