Oesters
Onze schelpen klepperden op de borden. Mijn tong was een machtige trechter, Mijn gehemelte getooid met sterrenlicht: Terwijl ik de hartige Pleiaden proefde Dompelde Orion zijn voet in het water. Levend en geschonden Lagen ze op hun bedden van ijs: Tweekleppigen: de gespleten bol En verleidelijke zucht van de oceaan. Bij miljoenen opengereten, gekraakt en verstrooid. Langs bloemen en kalksteen Waren wij naar die kust gereden En daar zaten we, toostend op vriendschap, Terwijl we in de koelte van strodak en steengoed Een volmaakte herinnering opsloegen. De Romeinen sleepten hun oesters goed verpakt In hooi en sneeuw zuidwaarts over de Alpen naar Rome: Ik zag vochtige draagmanden De varenblad-lippige, zilt-bijtende Overvloed van bevoorrechting braken En was boos dat mijn opdracht niet kon rusten In het klare licht, als poezië of vrijheid Die uit zee naar binnen leunde. Ik at die dag Weloverwogen, opdat zijn scherpe smaak Mij voluit tot het woord, het zuivere werkwoord kon bezielen. Seamus Heaney 1939 - 2013 Uit: Fieldwork 1979 Bron: Oesters & gestoofde pot. Meulenhoff Amsterdam 2001 |