|
ONZE KAT,
Onze kat kan ratten vangen,
Dat is waar, dat kan ze fijn;
Maar ze kan ook boter langen,
En dit zou niet mogen zijn!
Moeder stelde gisteren morgen
Een melkpot op de kast;
Onze kat was weer verborgen.
Niemand wist waar ze was.
Moeder ging dan in den kelder
Om wat wortelen, wat selder
En wat spek voor hutsepot;
Vrezend, dat de slimme kater
Daar zou zijn een weinig later.
Deed zij nog de deur op slot.
Moeder was nog niet beneden,
Of daar kwam, met stille schreden,
Onze fijnaard voor den dag
Uit de wieg, waar ’t kind in lag:
Recht naar ’t kaske – daar aan ’t krabben!
Win er op! – en dan aan ’t slabben!
Maar zijn kop was juist zoo groot,
Dat hij in het potje sloot.
Moeder deed de deur weer open…
Ei! ze zag de kat aan gang,
En greep seffens naar de tang.
Poesje meende weg te lopen;
Doch, niet ziende waar ze was,
Viel ze neder van de kast,
Liep ineens de trappen op.
Met den melkpot aan den kop!
J. A. Van Droogenbroeck 1835 - 1902
Uit: Dit zijn zonnestralen
|