Oogst Vroeg in de morgen nog, vroeg in de morgen, Het duister kruis van de drie harde houten, ' Begroende druifstaketsel, bleef nauw zichtbaar: Bloei overstelpte 't met een overwoekering. Die kracht komt voort uit duurzaamheid. Ik liep Mijn wijnberg af. Daarginds lag Colombier Nog blakend in dezelfde zon waarin De geest versmachtte van Belle van Zuylen, Zo tergend teer, aan wie regen ontbrak, De regen uit haar grijze vaderland, En haar ranken verdroogden aan de wijnstok. Het steile keipad daalt naar de terrasmuur. Elke stap hier was mij sedert mijn kindsheid Al op de tast vertrouwd. Het beurtgezang, Mannen en vrouwen, hief plotseling aan: De pluk begon. Een jongen kwam mij vragen -'t bovenlijf bloot, donker de tenen rugmand- Of niet de nieuwe kuip meer naar het poortje Verplaatst moest worden. En de lucht was dun En schroeiend. Mijn voet stokte en kon niet Antwoorden. Al die stemmen en die jeugd -Gelijkgeschaapnen en gelijkgezinden-, Heel mijn verleden, heel dit samenkomen In oogst, ombloeiden mijn gerijpte hart, Dat werd geperst tot duurzaamheid van zijn Buiten zichzelf en in een wijder leven. De jongen keek mij vaag verwonderd aan. Victor E. van Vriesland. 1892 - 1974 Uit: Tegengif 1959 Querido, Amsterdam |