|
Op een beuling
Van
Jufvr. N.N.
My toe-gezonden.
'k Heb uw beuling wel
ontfangen,
Bloemen hart hy smaakte zoet,
'k Zal je weer een klouwer langen,
Als ik eensjes stoppen moet:
Want ik weet, aan dit fatsoen,
Waar meê
dat 'k je dienst kan doen.
'k
Weet de langte, 'k weet de dikte,
En
van 't vuldzel weet ik af;
Of
ik 't op zijn kopje mikte,
Enu zulk een beuling gaf;
'kBen verzekerd zoete bout,
Dat g' hem dan niet weig'ren zoud.
Dat 's een vetterd zou ik meenen;
Tast vry aan, daar heb je 'er een;
Steek hem tusschen beide uw beenen * ,
Of een beetje verder heen;
Proef te deeg, en lust j'hem dan,
Hakker in van enden an.
*Tanden
Rudolphus Lydius geboren? (16de eeuw) - Overleden?
Uit: Vermakelyke
Tydkorting, Bestaende in D.I. Jucenaals derde Schimpdigt, in versen
vertaald;
's Blyspel van de Princelijke Slaaf; En andere Mengel-digten.
's
Enchuysen, Meynerd Mul, 1684
|