|
Oude troubadour aan de zijlijn
Genoeg te eten krijgen,
een beetje behoorlijk slapen,
je kringetje rond kunnen scharrelen,
af en toe stil mogen staan,
het zwijgen ertoe kunnen doen,
het moet vooral niet méér zijn.
Maar steekt plots een herinnering de kop op:
ik, kuierend aan opa’s knuist op ’t hoefpad,
wij met z’n allen aan de keukentafel smullend
van de gepofte potertjes met worst en mosterd,
die buschauffeur die voor zijn huis in Klundert
plots stopte, uitstapte, wou even gauw
koffie gaan leuten bij moeder de vrouw,
of overvalt het Urker Mannenkoor me onverhoopt
met stromen licht uit een wijd open poort
die ook voor mij — het kan niet op — bestemd zijn,
blijft mijn oog haken aan een treurend clubje pony’s,
totaal verregend, op een miezerige morgen,
of aan een zwabberfietsend manneke van zes,
dan heb ik moeite om me te bedwingen
om niet met schorre stem weer te gaan zingen.
Anton Korteweg (1944)
uit: Enfin (2021)
|