Overpeinzing in een blauwe lunchroom Hij kende wel de verende tapijten van het gedempt en deftig restaurant, maar wist niet, dat een zaal zó koud en bijtend een doodmoe hart van 't leven los kon rijten, zodat het spel zelfs van de muzikant heel ver op een herinnering scheen te leven, die hem al vreemd was bijna; maar het glas, dat hij ten laatsten male aan de mond hief, even, nauw merkbaar haast, maar toch ontroerd deed beven, of één wond niet geheel genezen was. En hij voorzag het op de tegelstenen van dit lokaal met wanden hard en blauw, dat ééns zijn leven stil zou overlenen naar zulk een naaktheid en dat zonder wenen de dood hem als een vreemde ontvangen zou. En zó ervoer hij reeds dit naaste sterven: het zou noch smartlijk noch heroïsch zijn; hoogstens een lachen zou hem vreemd en kervend- want niet voor hem - verzellen als het scherven ergens in huis van brekend porselein. Gerard den Brabander. 1900 - 1968 Uit: Verzamelde gedichten, De Bezige Bij 1966 |