Oxfords boekenlikker
Alzo sprak de Here: eet dit geschrift!
Ik deed het, het was zoet en licht en warm,
vulde mijn maag, maar hoe Hij ook aandrong,
ik zei geen woord. Tolstoi smaakt prima,
Kafka is uiterst voedzaam. Ik lik
het vet van alle mogelijke boeken
in lunchtijd - Byron, Keats, Ovidius...
het personeel kent me maar laat me smullen
van al die zinslierten zolang ik maar de ruggen
van de pockets niet breek en ze snel weer terugzet
zodat geen koper ooit zal weten dat zijn boek
vanwege God belikt is. Ik verslind
het woord - een lexicon is wijn
en brood voor mij, zodat ik 's avonds thuis
herkauwen kan wat al die boodschappen
aan mij te zeggen hebben. Ik ben de vrucht
van Gods veelzeggendheid jegens de mens.
Ik teer op leeszalen en zuig op trossen
met O's en uncialen en nog altijd -
geen enkele voorzegging. Pas als ik rijp ben
weet ik genoeg, dan stromen karavanen,
processies, stoeten en parades uit mijn mond,
dan spuug ik steden uit, kolonies woorden,
kuddes zinnen, zwermen gedachtenpuntjes,
en dan, wanneer ik leeg ben ga ik open,
dan spui ik voor die paar bevoorrechten
bronnen om in te baden, terwijl tijd glanzend in water
valt, doorschijnend en kapot. En ik zal langzaam
koud van kennis worden, mijn stenen tong
zal (Gods eigen gargouille) naar deze zegenvlagen dorsten.
Gwyneth Lewis. Cardiff, 1959
Vertaling: Rob Schouten.
Bron: In een ander licht. Hedendaagse poëzie uit Wales.
Wagner & Van Santen 2001
|