Het pension I. Afscheid Vaarwel, Mevrouw van Dam-de Ridder, Bestuurderes van mijn pension, Vaarwel, komieke grijze Tante Met uw gestreken huisjapon. Wat smaakten uwe flensjes lekker, Wat was uw thee weldadig slap, Hoe maakte u met duizend zorgen, Een biefstuk van een ossenlap. Hoe keurig liet ge ons ontbijten, Al noemde u het 'dejeunees'... Wat smulden we van uw radijsjes En van uw hinnekend rookvlees. Vaarwel, geliefde achterkamer, Van mijn goedkoop en net pension, Waar ik zo kalmpjes werd vertroeteld, Waar ik zo rustig suffen kon. Helaas, ik moet u gaan verlaten Gemakkelijke rieten stoel, Waar ik nog altijd, in gedachten, De wollen sluimerrol van voel. Vaarwel, o Aaltje in de keuken En tuinman Janus van der Heij ... Al gaf ik jullie nooit 'n fooitje, Ik mocht je graag en jullie mij. Het is gedaan met pijpjes roken En madeliefjes op de jas. Het is gedaan met muggebeten Na middagslaapjes in het gras. Vaarwel dan kanus, sim en hengel, Waar ik mee uit vissen ging; Waarmee ik baars en snoek bedreigde, Maar zelfs geen pietsie bliekje ving. Vaarwel, vaarwel, o heerlijkheden Van mijn goedkoop en net pension, Ik wou dat 'k nog één enkel daagje In uw gedoe vertoeven kon. Helaas, ik moet nu van u scheiden, Hoe gaarne ik gebleven had ... Ik moet weer naar café's met strijkjes Naar mijn verdieping ... naar de Stad! II. Oude kennissen Wel gut, Mevrouw van Dam - de Ridder, Daar zijn we weer in uw pension! Nog alles keurig op zijn plaatsje, En nog die mooie huisjapon? Dat is al weer een jaar geleden, De tijd gaat gauw, niet waar mevrouw? Al is 't bij uw buren rijker ... We blijven uw pension getrouw. Al is u zaterdags wat kregel Omdat er kamer wordt gedaan. Al is u zondags uit uw humpje Wanneer we vroeg zijn opgestaan. Al is u maandags ontevreden Omdat 't al weer maandag is. Al is u dinsdags wel eens zeurig Van wijngroc en vermoeienis. Al is u woensdag nog al lastig Omdat de meid dan uit moet gaan. Al is u donderdags 'n monster En brandt u onze lapjes aan. Al wordt u vrijdags pas wat aardig Omdat u dan de nota geeft, We blijven uw pension betrekken, We zijn u trouw. zolang u leeft! Kijk, ons tuintje, wat veranderd? Is de gouden regen dood? Hebt u havermout en grutten Naast de kippetjes gepoot? In ons slootje zwemt ons bliekje Met ons kikkertje voorbij. Gut, Mevrouw van Dam - de Ridder, Dat wordt jacht en visserij. Wel, ik laat mijn tweeloops komen Met mijn hoepelnet erbij. Hè, zo'n heerlijk kikker-zitvlak Is een fijne smullerij. Hoor ik daar het meisje fluiten Van: 'Me gaan, atju, vaarwel!' Ruik ik niet het stille walmpje Van ons peteroliestel? Proef ik reeds de rijst met krenten Met de alebessensap? Zie ik niet het helder glimmen Van de gang en van de trap? Voel ik niet het felle jeuken Van de valse muggenbeet? Hier vergeten we ons zaakje En ons tram - spoor - autoleed. Ach, we kunnen u wel kussen Als u ons niet kwalijk nam, En het broederlijke zoentje Ook niet op de nota kwam. J.H. Speenhoff 1869-1945. Uit de beste gedichten van J.H. Speenhoff, verzameld en ingeleid door J. Greshoff. Kramers Pocket Reeks nr. 36 Uitgeverij V.A. Kramer-'s-Gravenhage. 1958 |