De reuzenketel ‘Ja, wat men toch al vreemde dingen in Frankrijk heeft,’ zei stuurman Jaap, ‘Zo zag ik daar eens op een akker een raap, een echte reuzenraap. Ze was zo groot als… dat huisje, ik kon er heus niet óver zien, en om ze van het land te halen, gebruikte men een man of tien.’ -‘Wel, wel!’ sprak Teunis.’ Nu, ik reisde in Duitsland, voor mijn ambacht rond. Geloof maar, dat ik daar ook dikwijls al heel verbaasd te kijken stond. Verbeeld je, ‘k was daar aan een ketel met honderd man, drie jaar aan ’t werk: maar ’t was dan ook een heel gevaarte, hij was nog groter dan… die kerk.’ ‘Loop! Waarvoor zou zo’n ketel dienen?’ vroeg ongelovig stuurman Jaap, Maar Teun, de smid, zei leuk en droogjes: ‘Wel, ‘k denk voor ’t koken van jouw raap!’ Cornelis Honigh 1845 - 1896 Uit: Mijn lente (1871) |