SchorseneerBijna
vergeten hoe zwart het ooit was
hoe
harig de huid gelooid door de nacht.
Vergeten
het loof, de vacht en de stronk,
terwijl
alles toch schreeuwde om schors.
Niet
één gewas werd zo ontdaan
van
eigennaam en bast,
alsof
men van een oude eik
alleen
nog kent de zagerij.
Tot
vandaag in het ouderlijk huis,
het
eten is warm, de groente onkuis.
De
krant die uit de kelen hangt
is
nu het net dat schillen vangt.
Als
palingen der duisternis, als repen
winternacht,
als losgeslagen aanmeerkabels
krult
de pels van schorseneer
over
het krantenpapier.
Een
teiltje water wacht en vangt
op
ongezette tijden het plonzen
van
een blanke balk en zijn
geluidloos
glijden.
En de moeder zwijgt en schraapt, zij spreekt met schorseneren.
En een vader die verder slaapt
voorbij de populieren.
Het huis bereikt het middaguur, het klokje tikt, de melk staat klaar.
In het teiltje rust het wrakhout,
los maar steeds nog bij elkaar. David van Reybrouck 1971 Uit: Het Liegend Konijn jaargang 1, 2003 |