's Levens lust. Laat ons eten en drinken: want morgen sterven wy. I cor. XV. Smaken wy de vreugd van 't leven! Morgen vraagt het graf zijn buit! 't Is ons heden nog gegeven: Morgen heeft de wellust uit! Dartlen, zwelgen, en genieten Is het goede dezer aard! Wat wy eenmaal achterlieten Is geen bloot herdenken waard! Dronkenschap van lust en weelde, Anders heeft het leven niet: Wat men anders zich verbeelde, 't Is een schim die voor ons vliedt! Smoren zorgen en verdrieten In de feestvreugd, in den wijn! Drinken, zwelgen, en genieten, O dit heet gelukkig zijn! Blijde scherts en dartle lonken, Troetellusten van de jeugd, Mogen ons het hart ontvonken! Immers leeft men voor de vreugd! Slaapt in feest- en vreugdemalen, In den schoot der dartle min, By het schuimen der pokalen, Aan de borst der wellust in! Kranst het hoofd met frissche rozen! Gloeit uw wangen van de most! Die den tijd verroekeloozen, Weten weinig wat hy kost. Leert den weg met bloemen spreien Op het moeizaam levensspoor! Zuist in huppelende reien Al zijn ongenoegen door! En wanneer gy, zat van woelen, Van de lust verstompt en moê, 't Nijpen van den dood zult voelen, Lach hem dan wellustig toe! Speel dan nog den onvervaarde, Breek uw feesten zingend af! Zeg: ik had mijn deel op aarde! En zink vrolijk in het graf! Ja, gewis, wy willen leven! Morgen vraagt het graf zijn buit! 't Is ons heden nog gegeven! Morgen heeft de wellust uit! Maar dat m o r g e n, lieve Vrinden! Maar die stond die ons verbeidt, Die die vreugde moet verslinden! Maar dat graf vol gruwzaamheid!- Ach! daar legt het hoofd zich neder In een' stooreloozen nacht; En geen ochtend wekt ons weder! O die peuluw is zoo zacht! - Maar het tijdstip van ontwaken, Dat dien nacht vervangen zal, En de grafkuil open maken Op het jongst bazuingeschal! - Ach! dat licht wil nimmer dagen: 't Vratig graf verteert zijn vangst. Na de dood geen nieuwe plagen! In de dood geen stof tot angst! - Maar wat kan die dood verslinden? Dit mijn stoffelijk gewaad! Hoe vermag hy dat te ontbinden, Dat zich niet verdeelen laat? Doch het waar volkomen sneven! Is uw hart daar meê voldaan? Vraagt gy anders niets van 't leven, Dan geweest zijn en vergaan? Voelt ge dan geen andre zaden, Die daar kiemen in uw borst? Is het aas te zijn der maden, Alles waar uw hart naar dorst? Voelt dat hart zich niet gedreven Naar een edeler genot? Naar een aanzijn meer verheven? Naar een gants verschillend lot? Walgt ge niet van 't nietig woelen In dees aardschen kring omperkt? Voelt gy anders geen bedoelen, Dat uws ondanks in u werkt? Zoudt ge u die bestemming kiezen Tot een bloote dierlijkheid, En gewillig dat verliezen, Wat u beters waar bereid? Stond de keus in uw vermogen: Stof, of eindelooze Geest; Zoudt ge niet naar 't duurbre pogen? Sneven willen met het beest? Zegt my dit, verdwaasde menschen; En, hebt ge eens uw hart doortast, Geeft u over aan uw wenschen! Gaat dan, kuntge, zwelgt en brast! 1805 Willem Bilderdijk 1756 - 1831 De dichtwerken. deel 8 A.C. Kruseman, 1858 |