's LEVENS BEKER Laat smaragden en saffieren 's Levens brozen beker sieren; Laat robijn en diamant Schittren om zijn gouden rand; Laat hem roos en anemonen Met het geurigst kransje kronen; Laat de tintelende wijn Gloeien door zijn kristallijn; Laat hij tot de boord geschonken, Vrolijk schuimen, dartel vonken, En verlokken oog en hart; Laat hij met zijne eerste teugen 't Onbedreven hart verheugen; Ach, wat geeft hij toch dan smart! Duizend die hem vrolijk grijpen, Maar met harde vingers nijpen, Breekt en barst hij in de hand; Dan beklagen zich de droeven, Dat zij 't vocht nog nauwlijks proeven Of de zoetheid ligt in 't zand. Andren netten pas de lippen, Of zij laten hem ontglippen, En zij doen dezelfde klacht. Andren, die er groots mee pralen Laten 't nat er in verschalen, En verliezen geur en kracht. Andren zwelgen! Maar met horten, En zij plengen, druipen, storten, En verkwisten 't kostbre vocht, O, hoe zeldzaam, die terdege 's Levens volle beker legen, Die hem wel genieten mocht! Doch men grijp hem wel en handig. Hou hem vast, en drink hem leeg, Ernstig, matig, en verstandig! Ach, wat is het, dat men kreeg? De eerste mondvol mag dan smaken, En de dorst ons gaande maken Door een soort van prikklend zoet; 't Week verhemelt' zachtjes strelen; Lieflijk door de gorgel spelen; En doen maag en hersens goed. Maar hoe zoet het eerst moog schijnen, Al die wellust gaat verdwijnen; Al wat smaakte gaat er af; Ieder teug valt immer banger; En de nasmaak wordt steeds wranger; Ja, het laatst is enkel draf. Neen, men moog om krans of bloemen Of om uiterlijke praal Mij die schone beker roemen ; Ik, ik dronk hem, die pokaal! Ik, ik weet, wat wrede zorgen In die wellust zijn verborgen Die zijn eerste teug ons geeft! 'k Heb in maag en ingewanden 't Zuur vol scherpte voelen branden, Hetgeen zijn zoetheid in zich heeft! 'k Ken de naweên van die teugen, Die een ogenblik verheugen; 'k Heb hun nasmaak in de mond: En mocht me iemand, in dit lijden, Van de laatste drop bevrijden, O, dat waar een blijde stond! Willem Bilderdijk. 1756 - 1831 Uit: Nieuwe mengelingen J.W.IJNTEMA en Comp. Amsterdam 1806 |