Sonnet. Tegen het voederuur staan wij gevieren Dicht bij het luikje, de oogen worden groot. Wij worden door den honger weer als dieren, En loeren naar elkanders soep en brood. De vrijheid zien wij slechts door nauwe kieren. Op leege handen weegt de dag als lood. Bij onze uitwerps'len leven wij hier en De mensch is geest, het scheppingsplan was groot. Achter de and're deuren staan de and'ren, Wier trekken ook van dag tot dag verand'ren, En zijn als wij op voedsel fel belust. Sommigen zingen door den Zondag psalmen. Ik denk aan bloemen en aan korenhalmen, En trek de knieën op en ga terust. Anthonie Donker 1902 - 1965 Uit: Geuzenliedboek 1940 - 1945 |